Van rood naar bruin

Waarom liepen socialisten in het interbellum over naar het nationaalsocialisme? Hendrik de Man (1885-1953) lanceerde in 1933 als bestuurder van de Belgische Werkliedenpartij zijn Plan van de Arbeid, om de werkloosheid te bestrijden. Na de Duitse inval in 1940 ontpopte hij zich als overtuigd collaborateur. Hoe was dit mogelijk? 

Dat Hitler aan de macht kwam, is mede te verklaren door het falen van de Duitse sociaaldemocratie. De Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) was in het interbellum vooral bezig met theoretiseren over de klassenstrijd en met een felle broederstrijd tegen de communisten, die zelf ook het gevaar van het nationaalsocialisme onderschatten. Pas in 1935 riep Stalin de communisten in West-Europa op om een volksfront met de socialisten te vormen tegen opkomend rechts. Te laat. Al vanaf de jaren ’20 hadden de nazi’s kans gezien om met een radicaal en strijdbaar imago links de wind uit de zeilen te nemen, in 1932 met onder andere een werkverschaffingsprogramma. De SPD-leiding wilde daar uit angst voor inflatie juist niets van weten. Bij de volgende verkiezingen verdubbelde de partij van Hitler zijn zeteltal en werd ze de grootste in de Rijksdag.

 

‘Duits socialisme’
Dat de NSDAP een ‘onbetaalde rekening’ van de sociaaldemocratie voldeed en dankzij een ‘Duits socialisme’ wel de middengroepen en het platteland voor zich wist te winnen is de kern van het betoog in het boek Duits socialisme. Het falen van de sociaal-democratie en de triomf van het nationaalsocialisme (2007) van Jacques van Doorn. Was het nationaalsocialisme inderdaad een loot aan de stam van het socialisme? Zo’n verwantschap zou het raadsel van de sociaaldemocraat die collaboreerde met het nationaalsocialisme een stuk begrijpelijker maken. Er zijn verschillende overlopers geweest en sociaaldemocraten die met rechtse ideologieën flirtten, zoals SDAP-bestuurder Willem Banning in Nederland en in België ging de befaamde Hendrik de Man in 1940 collaboreren.

Hendrik de Man in de jaren '30. © Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis, Gent.

 

Inbinden
Hendrik de Man was afkomstig uit de Antwerpse bourgeoisie. Topen hij eind 19de eeuw werd geboren, gaf het Frans in België de toon aan. De Vlaamse emancipatie ging hem aan het hart maar ook de armoede en rechteloosheid onder arbeiders. In 1902, hij was zeventien, werd hij lid van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) en sloot zich aan bij de marxistische vleugel binnen de partij. Deze vreesde dat de internationale proletarische revolutie ondergesneeuwd raakte en wilde een algemene werkstaking organiseren om het algemeen kiesrecht te verwerven, in plaats van het gematigde BWP-beleid: samenwerking met de liberalen in het parlement. De partijleiding hield echter vast aan de ingeslagen koers, dezelfde die de SDAP in Nederland volgde: geweldloze en geleidelijke hervormingen via bestaande politieke kanalen.

 

Emancipatie en opvoeding 
De Man moest kiezen. Het zou niet de laatste keer zijn dat zijn machtshonger hem zijn heil deed zoeken in ‘Führernähe’. Hij bond in en verwierf de steun van voorzitter Emile Vandervelde die hem in 1911 als beloning voor het staken van zijn oppositie de leiding gaf over de Centrale voor Arbeidersopvoeding in Brussel. Dit scholingsinstituut van de partij dat onder andere politieke bewustwording van de massa nastreefde door lezingen, cursussen en studiereizen, had een voorzichtig politiek profiel. Het werk hier deed voor De Man het geïdealiseerde beeld van de proletariër, bron van revolutionair ongeduld, geleidelijk zijn glans verliezen. Gematigdheid en geloof in de emancipatoire kracht van het opvoedingswerk kwamen ervoor in de plaats.

 

Elite als gist
Zijn ervaringen in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog versterkten dit nog. De Man vocht er als vrijwillige. Als officier merkte hij bij de manschappen niets dan regressie en lage instincten. Het idee van zelfbestuur van de massa is een mythe, concludeerde hij. Socialisme was slechts mogelijk met een proletariaat dat zich de benodigde cultuur eigen maakte.

De Man werkte na de oorlog in de Verenigde Staten en werd bij zijn terugkeer in 1921 directeur van de Arbeidershogeschool, een internaat voor jonge socialisten die elders weinig kans op een hogere opleiding hadden. In zijn denken kwam er steeds meer waardering voor de elite, die hij de sleutelrol in de maatschappelijke evolutie gaf. Al wat er aan groots was verricht en bedacht, was door de elite tot stand gekomen, schreef hij in 1935: ‘Vormde de arbeidersmassa het deeg, de elite zorgde voor de gist.’ 
De Man hield het kapitalisme nog steeds verantwoordelijk voor de fysieke en geestelijke degeneratie en armoede die men overal om zich heen in de samenleving kon waarnemen, al schopte hij nu niet meer tegen het systeem op zich of tegen álle bezitters, maar tegen een selectie eruit: het parasitaire ‘Finanzkapital’, de vadsige speculant en bankier, die de evolutie dwarszaten omdat ze niet productief waren en voor een ongelijke verdeling van de welvaart zorgden. 
Daarmee was De Man echter nog geen nationaalsocialist. Hoe hij dat werd en wat zijn collaboratie hem opleverde, leest u in het maartnummer van Geschiedenis Magazine, vanaf 1 maart in de winkel!

 

 

Delen: