Verhalen uit de Hongerwinter: het ongekende brandstoftekort

Met de bevrijding van Zuid-Nederland in de herfst van 1944 verloor het bezette landsdeel het enige binnenlandse mijngebied in Zuid-Limburg. De brandstofschaarste die hierop volgde maakte niet alleen de kou pijnlijk voelbaar, maar bemoeilijkte ook de voedseltransporten steeds meer. Het voedsel- en brandstofprobleem waren tijdens de Hongerwinter onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Gaarkeukens van de Hongerwinter

Door de krimpende kolenvoorraden werd begin oktober 1944 de elektriciteit in West-Nederland afgesloten en de gasvoorziening voor particulieren volgde een kleine maand later. Zonder brandstof was er geen verwarming en werd thuis koken steeds lastiger. Steeds meer mensen raakten afhankelijk van de door de overheid georganiseerde gaarkeukens. Op het hoogtepunt in april 1945 bereidden de Centrale Keukens maar liefst 1.800.000 warme maaltijden per dag in het westen plus 200.000 maaltijden in het noordoosten van het land.
 

Rijksvoorlichtingsdienst, Warme soep wordt gedistribueerd aan vluchtelingen uit Nijmegen (1945). Bron: Nationaal Archief (public domain)
Rijksvoorlichtingsdienst, Warme soep wordt gedistribueerd aan vluchtelingen uit Nijmegen (1945). Bron: Nationaal Archief (public domain)

 

Ook de Hongerwinter: dure brandstof en gebrek aan verwarming

De gaarkeukens konden echter enkel een warme maaltijd bieden, het gebrek aan verwarming konden zij niet verhelpen. In de winter van 1944-1945 kostte een mud antraciet (ongeveer 70 kilo) op de zwarte markt al snel 160 gulden, tegenover een officiële verkoopprijs van 3 gulden. Het bij elkaar scharrelen van brandbare materialen was het enige betaalbare alternatief. Op rangeerterreinen en industriegebieden zochten stadsbewoners massaal naar achtergebleven steenkolen.

Naast kolen en cokes probeerden mensen aan turf uit nabijgelegen veengebieden te komen, maar ze groeven evengoed naar brandbaar materiaal in schelppaden, voetbalvelden en vuilnisbelten. De magere opbrengt verdween meestal snel in huisgemaakte noodkacheltjes, de zogenoemde majo-kacheltjes. Koos uit Amsterdam herinnerde zich: “Dus we hadden zo’n kacheltje, een soort pijp met een gat erin, en daar deed je dan van alles in. Die tramblokjes, maar ook oude schoenen, lorren, vodden, alles, om maar wat warmte te krijgen en te koken. Want we zaten met onze jassen aan in huis natuurlijk.”

Eigenlijk verboden: verwarmen met hout uit de stad

Ook veel stadsbomen eindigden in de kachel. In Amsterdam werden maar liefst veertien parken geheel of gedeeltelijk verwoest, met een gezamenlijke oppervlakte van 75 hectare. Daarnaast stalen Amsterdammers 23.130 meter houten tuinhekjes, velden ze 28.000 bomen en ongeveer 3000 boompaaltjes.

Ook in Den Haag had de grootschalige illegale houtkap desastreuze gevolgen.  De bevolking kapte de geliefde ‘ornamenten van Den Haag’ – de laanbomen – en hakte bomen om in parken en de Scheveningse Bosjes. Hoewel burgerwachten het stadsgroen zo goed mogelijk probeerden te beschermen, velden de Hagenaren en Hagenezen 20.000 bomen in 400 hectare bos, parken en stadstuinen. Rotterdamse burgerwachten konden al niet veel meer betekenen. Binnen enkele dagen was de gehele Oude Plantage in Kralingen leeggeroofd. Het Sterrebos in Schiedam wachtte hetzelfde lot. In Leiden was de situatie nog ernstiger: na de bevrijding stonden hier nog maar 390 van de 5330 vooroorlogse stadsbomen overeind.
 

Onbekende fotograaf/Anefo, Mensen rapenhoutblokjes tussen tramrails (ca. 1944). Bron: Nationaal Archief (public domain)
Onbekende fotograaf/Anefo, Mensen rapenhoutblokjes tussen tramrails (ca. 1944). Bron: Nationaal Archief (public domain)

 

De brandstofschaarste trof niet alleen het stadsgroen, maar vrijwel alles wat brandbaar en publiek toegankelijk was. Zo verwijderden mensen ook de houten bruggen en de blokjes uit de tramrails, met verkeersopstoppingen en ongelukken tot gevolg. De snelheid van de sloop was indrukwekkend. Binnen een paar uur haalden Amsterdammers de tramrails bij de Koninginneweg, met 275.000 blokjes, volledig uit elkaar. In Den Haag sloopten zowel burgers als de lokale autoriteiten in rap tempo ongeveer 14.000 m2 houten bestrating: laatstgenoemden gebruikten de blokjes om de Haagse gaarkeukens draaiende te houden.

Tijdens de Hongerwinter werden hele huizen opgestookt

Hele huizen vielen ten prooi aan de brandstofjacht. “Het is een ravage van de eerste orde”, schreef de gemeentesecretaris van Amsterdam in november 1944 over de sloop en leegroof van de huizen. Geen leegstaand huis was veilig: een van de redenen waarom mensen tijdens de Hongerwinter niet zomaar wegtrokken uit de steden. Ook de huizen in de kustgebieden die waren geëvacueerd of afgesloten als onderdeel van de Atlantikwall, bleven niet gespaard. In Den Haag werden ongeveer 1800 woningen geheel gesloopt; in Amsterdam waren dit er ongeveer 1500, waarvan de helft in de voormalige Jodenbuurten.

In maart 1945 waren de meeste van deze ‘publieke brandstofvoorraden’ uitgeput en gingen mensen, in het bijzonder in de armere volksbuurten, over tot het opbranden van hun eigen huis. Deuren, houten vloeren en zelfs trappen verdwenen in de noodkachels. Dit bracht tijdelijk warmte, maar uiteindelijk leidde het tot gebrekkige isolatie en dus meer kou, soms met hartverscheurende resultaten: “Alles wat van hout was in ons huis, heb ik gesloopt… de kinderledikantjes, schilderijlijsten, een naaibox… d’r gingen zelfs deuren de kachel in… kastplanken, de treden van de trap… niet allemaal, maar om en om. Dan kon je toch nog naar boven.”

Volgens het Militair Gezag had in Amsterdam ongeveer 15 procent van de ondervraagde huishoudens hun interieur deels of geheel opgestookt; in kleinere Zuid-Hollandse steden was dit ongeveer 12 procent, maar in Rotterdam zelfs 45 procent van de ondervraagde huishoudens.
 

Mensen in Den Haag slopen illegaal hout uit slooppanden. Foto’s door Menno Huizinga (1907-1947). Hij hoorde tot de groep van de Ondergedoken Camera die tijdens de bezetting maakte, wat verboden was. Foto: NIOD

 

Hoe de Duitse autoriteiten ingrepen

De Nederlandse politie stond vaak machteloos tegenover de sloopwoede. Als gevolg van de Duitse razzia’s waren politiekorpsen overal onderbezet. Bovendien hadden ook zij te kampen met de algehele schaarste. In de praktijk werden de meeste gearresteerden dan ook niet veel later weer vrijgelaten. Een man uit Den Haag die al twee keer op het politiebureau was geweest voor houtroof, legde uit: “Het was nu eenmaal een noodtoestand en de politie wist best dat de mensen het niet voor hun plezier deden.” In Noordwijk nam de politie ruim 2000 bijlen en zagen in beslag om de houtdiefstal te vertragen. Honderd van de zwaarste overtreders kregen van de burgemeester een toepasselijke straf: zij moesten hout kappen en zagen voor de lokale gaarkeukens.

Over het algemeen grepen ook de Duitse autoriteiten niet in. Wehrmacht-bepalingen dicteerden dat illegale bomenkap alleen aangepakt moest worden als die de Duitse militaire operaties en installaties in gevaar bracht. Desondanks schoten de bezetters brandstofdieven die ze betrapten in sommige gevallen, net zoals voedseldieven, ter plekke dood. Zo ook in het tragische geval van de twaalfjarige Kees Brijde. Hij werd in december 1944 door een Duitse soldaat of Landwachter doodgeschoten toen hij met een vriendje naar sintels zocht op een rangeerterrein in het Amsterdamse Oostelijk Havengebied dat door de bezetter net tot Sperrgebiet was verklaard. Een klein kruis en een ontroerend gedicht op het Keesje Brijdeplantsoen herinneren aan hem.

Voedseltekorten en brandstofschaarste na de bevrijding

Net zoals het voedselprobleem was ook de brandstofschaarste niet direct met de bevrijding opgelost. Ook de houtroof ging in de zomer van 1945 nog geruime tijd door. Eind juli 1945 werd op verzoek van burgemeesters in bosrijke gemeentes alsnog een verbod op alle particuliere houttransporten ingesteld. Tegen die tijd had de jacht op brandstof diepe sporen nagelaten in het stedelijke landschap. De Amsterdamse gemeente maakte handig gebruik van de situatie om een plan uit te voeren dat ze voor de oorlog al had opgevat: de vernielde joodse buurten werden gesaneerd.


Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine 2019-1.

Ben je nog geen abonnee van Geschiedenis Magazine? Word 't dan nu!

Delen: