Waarom ging Van Speijk liever de lucht in?

5 februari 1831: Met een enorme klap vliegt Z.M. Kanonneerboot No. 2 van luitenant-ter-zee Jan Carel van Speijk voor Antwerpen de lucht in. Een massa lichaams- en scheepsonderdelen verspreidt zich over de wijde omtrek. Zijn commandant ziet het van een afstand gebeuren en weet meteen de oorzaak: Van Speijk heeft zijn schip inclusief zichzelf en zijn bemanning opgeblazen om aan verovering te ontkomen en zo veel mogelijk slachtoffers te maken onder zijn Belgische belagers. Dit is althans het verhaal. De waarheid lijkt toch anders te zijn. Van Speijk had namelijk zelfmoordneigingen..

Het inferno vond plaats tijdens de Belgische Opstand, het gewapende conflict tussen Zuid- en Noord-Nederlanders dat een half jaar eerder was begonnen. Tijdens het Congres van Wenen (1814-1815) was besloten dat Noord- en Zuid-Nederland verenigd zouden worden in een unie, om eventuele nieuwe Franse expansieplannen tegen te gaan. Een sterke bufferstaat aan Frankrijks noordgrens was noodzakelijk, zoals de zojuist afgesloten heerschappij van keizer Napoleon aangetoond. Willem I werd in 1815 koning der Nederlanden, maar in de zomer van 1830 kwamen de Belgen in opstand omdat ze zich voortdurend achtergesteld voelden.

Antwerpen in brand
Antwerpen sloot zich in oktober aan bij de opstand. Nederlandse marineschepen werden vervolgens naar de Schelde gestuurd en controleerden er alle schepen op contrabande. De handel in de havenstad raakte daardoor in het nauw. Doordat de scheepvaart op de Schelde onder controle stond van de Noord-Nederlandse marine, had Antwerpen geen vrije verbinding meer met de Noordzee. De koninklijke troepen verschansten zich ondertussen onder leiding van opperbevelhebber van het leger generaal David baron Chassé in de citadel in het zuiden van Antwerpen, een machtig bolwerk van waaruit zij de stad onder vuur konden nemen. Belgische vrijkorpsen en burgerwachten hielden de Nederlanders in de citadel ingesloten, de Schelde was hun enige verbinding met Noord-Nederland.

De Noord-Nederlandse vloot lag op 27 oktober dicht bij de wal en werd toen hevig door opstandelingen beschoten. Van Speijk had sinds eind september het bevel over Z.M. Kanonneerboot No. 2, met een bemanning van dertig koppen. Zijn schip maakte deel uit van het eskader dat de Schelde blokkeerde. Hij en zijn collega’s vuurden met zwaar geschut terug. Al snel werd Antwerpen ook door de kanonnen uit de citadel gebombardeerd en stonden delen van de stad in brand. De Antwerpenaren waren gewaarschuwd dat verzet hard werd afgestraft. Onmiddellijk na het bombardement werd een wapenstilstand gesloten, die in februari 1831 nog altijd van kracht was.

Behoefte aan helden
Chassé had vanuit de citadel geen toestemming gegeven voor de actie van de schepen eind oktober, maar hij zou haar achteraf sanctioneren als gerechtvaardigde verdediging. Hij roemde de officieren zelfs als ‘zeehelden’, hoewel de onderneming zich op de rivier had afgespeeld. De beschieting van Antwerpen kreeg een goed onthaal in Noord-Nederland. Hier was het net als een bom ingeslagen dat het de erfprins (de latere koning Willem II) niet gelukt was om in Brussel tot een politieke en militaire oplossing van de Opstand te komen. Van Speijk en tientallen anderen werden een paar weken later als beloning benoemd tot ridder der Militaire Willemsorde van de vierde klasse. Er was behoefte aan nieuwe nationale helden zoals Chassé en de zeeofficieren, zeker nu de roem van de kroonprins door zijn zwakke optreden in Brussel praktisch was vergaan – hij gold tot dan toe als de held van de veldslagen in 1815 bij Quatre Bras en Waterloo tegen Napoleon.

Terugtrekken tot Vlissingen
De grote mogendheden erkenden België op 20 januari 1831 als onafhankelijke staat. Koning Willem I toonde zich bereid de scheiding van Noord- en Zuid-Nederland te aanvaarden. Chassé en zijn soldaten bleven echter de citadel van Antwerpen bezet houden zolang de Belgen nog troepen in de omgeving van Maastricht gelegerd hadden. De scheepsmacht van de Noord-Nederlandse marine onder leiding van kapitein-luitenant Jan Coenraad Koopman bleef in de Schelde liggen om de citadel te beschermen en te bevoorraden, maar blokkeerde de rivier niet meer voor de scheepvaart. Zware ijsgang in de winter van 1830-1831 dwong de marineschepen zich tot aan Vlissingen toe terug te trekken. Alleen enkele kanonneerboten bleven achter op veilige ligplaatsen: het Vlaamsche Hoofd op de westoever van de Schelde en de sluis van de citadel in Antwerpen.

De lucht in
In de vroege ochtend van 5 februari 1831 beval commandant Koopman de bevelhebbers van de kanonneerboten weer naar hun oude ankerplaatsen te gaan, omdat er geen drijfijs meer in de Schelde lag. Van Speijk voer daarop naar het even ten noorden van Antwerpen gelegen dorp Austruweel (Oosterweel). Hier werd hij door een noordwestelijke storm overvallen, waardoor zijn vaartuig afdreef; uiteindelijk stootte de achtersteven van zijn stuurloze schip aan de noordzijde van fort Sint-Laurentius tegen de wal, in het noordelijkste deel van de stad.

De ontploffing voor Antwerpen van kanonneerboot nr. 2 onder commando van Jan van Speijk, 5 februari 1831 door Martinus Schouman (Collectie Rijksmuseum, publiek domein)
 

Onmiddellijk probeerden Antwerpenaren, zowel militairen als arbeiders die in de buurt aan het werk waren, aan boord te komen. De schepelingen trachtten uit alle macht met een sloep een werpanker uit te brengen, om hun schip vlot te krijgen. Dit mislukte en diverse Antwerpenaren kwamen op het schip. Vanaf een afstand gezien leek het alsof het vaartuig ondanks de wapenstilstand overmeesterd zou worden. Maar korte tijd later klonk de oorverdovende knal waarmee het in de lucht vloog. Er bleef weinig van de kanonneerboot over en het was ook snel duidelijk dat maar enkele bemanningsleden de ontploffing hadden overleefd.

Van Speijk kon driftig zijn
Van Speijk was van jongs af aan vaak ten prooi gevallen aan depressies. Hij had geen plek waar hij zich echt thuis voelde. Als weeskind miste hij zijn eigen familie. Eigenlijk kon hij het met geen van zijn ooms, tantes, neven en nichten goed vinden. Niet voor niets sprak hij al op twintigjarige leeftijd, nadat hij was weggelopen uit het huis van zijn neef en nicht, in een brief de wens uit dat hij zou sterven, opdat de hele familie Van Speijk verdwenen was. Van Speijk kon onberekenbaar zijn, driftig en halsstarrig – een gevaarlijke mix van karaktereigenschappen voor een zeeofficier in de strijd voor Antwerpen.

Zelfmoordaanslagen
Het had allemaal nog goed kunnen aflopen wanneer de opperbevelhebbers van leger en vloot, Chassé en Koopman, het oorlogsvuur niet extra hadden opgestookt. Ze speculeerden namelijk over de mogelijkheid van zelfmoordaanslagen: schepen of de citadel de lucht in laten vliegen als ze serieus belaagd werden en zo een maximaal aantal slachtoffers onder de vijand te maken. Chassé begon ermee in een toespraak in oktober 1830 en ook Koopman dreigde op 20 december zijn schip op te blazen toen het groot gevaar liep te worden veroverd. De stemming tegen de Belgen raakte er erg opgefokt door.

In de doofpot
Koopman schreef later, ogenschijnlijk ter rechtvaardiging van Van Speijks actie maar in wezen als cover-up, dat hij na zijn eigen dreigement afspraken maakte met zijn zeeofficieren om bij dreigende verovering inderdaad hun schip in de lucht te laten vliegen. Daarna zou hij extra buskruit over zijn schepen hebben verdeeld. Dit is echter aantoonbaar onwaar. Uit buskruitrapporten van het schip van Van Speijk van 1 december 1830 en 1 februari 1831 blijkt onomstotelijk dat Van Speijk op de laatste datum minder munitie in voorraad had dan twee maanden eerder. Koopman heeft die zogenaamde verdeling van extra buskruit over zijn schepen destijds niet gemeld aan het ministerie van Marine in Den Haag.

Jacobus Schoemaker Doyer schilderde in 1834 het moment dat Van Speijk overweegt om het kruit in brand te schieten. Twee bemanningsleden maken zich uit de voeten. Toen het schip even later de lucht in vloog was buiten Van Speijk de hele bemanning aan dek. Zijn daad werd als heldhaftig uitgelegd. Er kwamen monumenten en mensen bewaarden herinneringen, zoals bijvoorbeeld ringen die gemaakt werden van het ijzer van Van Speijks schip (Collectie Rijksmuseum, publiek domein).
 

Ook meldde hij niet dat hij zijn scheepsbevelhebbers opdracht had gegeven tot zo’n zelfmoordactie. Wanneer hij beide zaken werkelijk had gedaan was hij daartoe verplicht geweest. Dat er geen extra buskruit is verdeeld, is bewezen. Of hij opdracht voor zelfmoordaanslagen heeft gegeven, is niet aan te tonen, maar het kan hooguit informeel zijn gebeurd – wat niet was toegestaan – want anders had hij het ministerie daarvan op de hoogte moeten stellen. Koopman heeft vermoedelijk gewild dat er werd gedreigd met een explosie, maar had er geen rekening mee gehouden dat iemand de daad bij het woord zou voegen.

Belgen hadden geen kwaad in de zin
Het is aannemelijk dat Van Speijk van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om zelfmoordplannen waarmee hij al jaren rondliep uit te voeren. Het is onbekend hoe hij de situatie op zijn gestrande schip 5 februari inschatte, of wat de Belgische soldaten tegen hem zeiden toen ze aan boord kwamen – naar achteraf bleek omdat ze opdracht hadden hem tegen de woedende arbeiders op de wal te beschermen. Van Speijk zei, toen hij naar de kruitkamer liep, dat hij zijn papieren ging halen. De ooggetuigen vertelden dat de soldaten duidelijk geen kwaad in de zin hadden, want ze molesteerden niemand en wachtten rustig af wanneer Van Speijk terugkwam.

Van Speijk steekt de lont in het kruit door Jacobus Schoemaker Doyer (Collectie Rijksmuseum, publiek domein)
 

Carrière redden
Commandant Koopman moet meteen hebben beseft dat dit geval hem zijn carrière kon kosten. Hij was een buitenechtelijk kind van een scheepskapitein die na de nederlaag in de slag bij Kamperduin in 1797 wegens laf gedrag ter dood was veroordeeld – een geheim dat Koopman ten koste van alles wenste te bewaren. Hij diende een goede verklaring voor Van Speijks daad te geven, anders zou deze als volkomen verkeerd worden uitgelegd en zijn eigen optreden als vlootaanvoerder ernstig in twijfel worden getrokken. Er waren 26 Nederlandse zeelieden omgekomen en er was een kostbare kanonneerboot verloren gegaan zonder dat kon worden aangetoond dat dit noodzakelijk was geweest. Er was slechts een tiental Belgen omgekomen.

Portret van Jan Coenraad Koopman (ca. 1833) door Franciscus Bernardus Waanders (Collectie Rijksmuseum, publiek domein)
 

Mythe van de nationale held
Nog op de dag van het inferno bedacht Koopman de oplossing. Hij riep Van Speijk uit tot nationale held, die zijn schip had opgeblazen om de eer van de Nederlandse vlag te redden.

Later vulde hij het aan met de onjuiste inlichtingen over het extra buskruit. Koopman en Chassé hebben met hun verklaringen onmiddellijk na de gebeurtenis de mythe geschapen van Van Speijk als redder van de Nederlandse vlag. Die sloot voortreffelijk aan bij de nationalistische stemming in Nederland, waar nieuwe helden meer dan welkom waren. Een schier eindeloze reeks gedichten, schilderijen en prenten zong zijn lof; in deze heroïsche versie blies hij zijn schip op na de uitroep: ‘Dan liever de lucht in!’

Voor de slachtoffers die hij had gemaakt, bestond nauwelijks enige belangstelling. Uit de ooggetuigenverslagen van de vijf zeelieden die het overleefden, wordt duidelijk dat de bemanning zonder waarschuwing de lucht in ging, en zeker niet uit vrije wil.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Geschiedenis Magazine (jaargang 51 (2016), nummer 8)

Verder lezen

Ronald Prud'homme van Reine, Liever niet de lucht in. De omstreden zelfmoordaanslag van Jan Carel van Speijk (De Arbeiderspers, 2016)

Els Witte, Het verloren koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie (De Bezige Bij, 2014)

 

Delen: