In opstand tegen de spoorwegmagnaten: boerenverzet in 19de-eeuws Amerika

De Verenigde Staten werden in de tweede helft van de 19de eeuw de grootste economie ter wereld. Dit was mogelijk gemaakt door investeringen van ambitieuze ondernemers in spoorwegen, olie, staal, banken en grondstoffen. Tegelijkertijd veroorzaakten deze steenrijke ondernemers ook grote maatschappelijke misstanden. Door de steeds grotere macht van de markt hadden veel boeren het moeilijk. In de 19de eeuw besloten de boeren daarom gezamenlijk het heft in eigen hand te nemen. Ze kwamen in verzet, onder andere tegen de hoge spoorwegtarieven. Eduard van de Bilt kijkt naar de opkomst van dit boerenverzet.

De hoeksteen van de samenleving
Boerenfamilies die hun eigen bedrijf runden, vormden volgens Jefferson de hoeksteen van de samenleving. Hij beschouwde hen in dubbel opzicht als onafhankelijk: zowel economisch als in hun denken. Daarmee waren ze volgens hem de ideale stemgerechtigden in de Verenigde Staten, de nieuwe, democratische republiek die een alternatief wilde bieden voor de achterhaalde koloniale denkbeelden van voor de Amerikaanse Revolutie. Amerikaanse boeren met eigen grond lieten zich in zijn ogen niet gek maken door politici met gedateerde Europese opvattingen over de noodzaak van vorsten en aristocraten. Dit in tegenstelling tot nieuwe immigranten uit de oude wereld in Amerika’s steden aan de oostkust, de commerciële centra van het land, die hier niet de sfeer van vrijheid inademden die de onafhankelijke Amerikaanse boeren volgens Jefferson bezielde. Sterker, in zijn Notes on the State of Virginia omschreef hij deze immigranten als toekomstig lompenproletariaat, als gepeupel dat de idealen van de Amerikaanse Revolutie – vrijheid en gelijkheid – ondermijnde. Jefferson voegde als president de daad bij het woord: in 1803 ging hij gretig in op het aanbod van Napoleon Bonaparte het nauwelijks ontgonnen Franse territorium in Noord-Amerika aan te kopen. Met deze ‘Louisiana Purchase’ verdubbelde Jefferson min of meer het grondgebied van zijn land, en hij dacht zo het republikeinse, democratische karakter ervan veiliggesteld te hebben.

Spoorwegen
Dit bleek een misrekening. Een ander gevaar ondermijnde al vroeg in de 19de eeuw Jeffersons ideale, vrije agrarische Amerikaanse samenleving: de steeds grotere macht van de markt en het grote kapitaal in de economie en de landbouw. Die bracht onafhankelijke kleine boeren meer kansen maar ook problemen. Vooral vanaf de jaren 1840 opende een uitdijend spoorwegnet voor de boeren steeds meer markten, maar het werd tegelijkertijd steeds  lastiger er gebruik van te maken. Het ging namelijk niet om een nationaal spoornetwerk dat door de overheid werd bekostigd, maar om particuliere spoorbedrijven. De eigenaars – bekend is magnaat Cornelius Vanderbilt – werden schatrijk doordat ze puur commercieel dachten en niet gericht waren op dienstverlening aan kleine klanten. Zeker na de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) gaven de spoorlijndirecties een voorkeursbehandeling aan  grootgebruikers zoals de zich ontwikkelende industriële conglomeraten in de mijnbouw, oliewinning en staalindustrie. Boeren en andere kleine ondernemers die bescheiden vrachten aanboden op korte routes moesten per afgelegde kilometer meer betalen dan zij.

De steeds kapitalistischer georganiseerde economie betekende daarnaast een verharding van de verhoudingen: winst- en marktprincipes maakten het leven van de boeren er niet eenvoudiger op. Zij werden de speelbal van een zich snel ontwikkelende wereldeconomie en waren niet langer baas over bijvoorbeeld de prijzen van hun producten. Schaalvergroting met de daarbij komende hoge investeringen betekende doorgaans dat boeren afhankelijk werden van financiële instellingen, vaak gevestigd in steden in het noordoosten van het land. Iets van deze ontwikkeling was overigens voorzien door Jefferson, die een bloedhekel aan banken had. Aan een kennis schreef hij in 1816 dat ze gevaarlijker waren dan staande legers, die zich onder invloed van een machtsbeluste generaal tegen de eigen bevolking zouden kunnen keren.

Een van de speerpunten van de Grangers was de voor boeren nadelige manier waarop de spoorwegen eind 19de eeuw werkten: ze waren regionaal georganiseerd en in bezit van enkele magnaten die de tarieven geheel zelf konden bepalen. Op de prent uit 1879 hebben William Henry Vanderbilt (eigenaar en directeur van o.a. de New York Central Railroad), Cyrus West Field (New York Elevated Railroad Company) en Jay Gould (o.a. de Union Pacific Railroad) samen de touwtjes in handen. (Afbeelding: Library of Congress).
 

Self-help
De boeren lieten het niet lijdzaam over zich heen komen. Na een alarmerend rapport van een door de regering in Washington ingesteld onderzoeksteam naar de toestand van de Amerikaanse landbouw richtte een groep ambtenaren, boeren en betrokken burgers in 1867 de National Grange of the Order of Patrons of Husbandry op, ofwel de nationale graanschuur van de orde van beschermheren van de boerenstand. De organisatie, die nog altijd bestaat, stond open voor iedereen die in landbouw geïnteresseerd was. De lokale afdelingen, Granges, vormden de ruggengraat. De eerste Grange kwam in 1868 in de deelstaat New York tot stand en al snel volgden afdelingen elders. Een Grange telde maximaal dertig leden; midden jaren 1870 hadden zich er meer dan 850.000 aangemeld. Ze ontwikkelden een rijk verenigingsleven. Verschillende grondleggers van de Grange waren ook vrijmetselaar en de organisatie nam een deel van de rituelen van de vrijmetselarij over, zoals geheime bijeenkomsten en eedafleggingen. Dit past overigens in de bredere ‘self-help’-traditie in de Verenigde Staten, waardoor bijvoorbeeld ook de Rotary het licht zag, de Lions en de Elks en belangenbehartigingsclubs met soms buitenissige namen als Ancient Order of Hibernians (Ierse immigranten). Ook hier speelden geheime rituelen een belangrijke rol bij het kweken van saamhorigheidsgevoel.

Lokale samenwerking als kracht
De kracht van de Grange lag in de lokale coöperatie: samen hoopten de boeren sterker te staan tegenover andere spelers in de landbouwsector zoals handelaren, kunstmestproducenten en transporteurs. Grangers ontwikkelden allerlei manieren om de positie van de betrokken boeren (maar ook van sympathisanten van buiten de organisatie) te verbeteren. Ze introduceerden eigen winkels en opslagplaatsen en deelden gereedschap. Daarnaast lanceerden Grangers plannen voor een eigen spoornet en voor hechte samenwerking met Europese lotgenoten, met name in Engeland waar al soortgelijke initiatieven waren ontplooid. In verschillende deelstaten vroegen Grangers de overheid om de oprichting van landbouwscholen teneinde de nieuwste wetenschappelijke inzichten toe te kunnen passen en zo de productiviteit te verhogen.

De banken aanpakken
Met behulp van lokale kranten, tijdschriften voor de landbouwsector en politiek gelobby ageerden Grangers voor gratis postbezorging op het platteland (zodat ze verlost waren van de noodzaak hun post af te halen op een ver weg gelegen postkantoor) en tegen de spoorwegmaatschappijen met hun oneerlijke tarieven. Eigenlijk waren ze tegen iedereen die een monopolie bezat: dat kon ook de eigenaar van de plaatselijke graansilo zijn. Het verlangen naar gelijkheid dreef hen ertoe elke vorm van privilege in het economisch domein ter discussie te stellen. De overheid moest ingrijpen als die gelijkheid in gevaar kwam en ook de banken aanpakken die kleine boeren een hoge rente berekenden maar grote klanten allerlei voordeeltjes gunden. De Grangers namen uiteraard ook stelling in het verhitte debat over de inrichting van het financiële stelsel. Ze stonden verruiming van de geldstroom voor (met naast goud ook zilver als dekking) om boeren minder afhankelijk van de banken te maken en de aankoop van land en gereedschap te vergemakkelijken.

‘Ik voed u allen!’, zo luidt de centrale tekst onder een boer met zijn ploeg op deze prent uit ca. 1876, kennelijk gemaakt ter gelegenheid van het eeuwfeest van de Amerikaanse  Onafhankelijkheidsverklaring. ‘I Feed You All!’ is een variatie op het motto van de boerenorganisatie de Grange, ‘I Pay for All’, een protest tegen bijvoorbeeld hoge transporttarieven en wurgcontracten van graansilo’s. Het thema wordt in de rest van de prent doorgevoerd, soms kritisch, zoals bij de bankier achter zijn loket (‘I Fleece You All’, ik schud jullie uit) en de handelaar die door speculeren de prijzen beïnvloedt: ‘I Bull & Bear for All’, een verwijzing naar de zogeheten Bull en Bear financiële markten, een metafoor voor opwaartse en neerwaartse economische trends (Afbeelding: Library of Congress).
 

In de politiek
Om zulke structurele veranderingen voor elkaar te krijgen werden Grangers net zoals andere hervormers en belangengroeperingen waaronder de Farmers’ Alliances, die zich door de Grange hadden laten inspireren, ook zelf politiek actief. In sommige deelstaten richtten ze een eigen partij op, maar meestal zochten ze aansluiting bij de Democraten of Republikeinen. Ze wisten resultaten te boeken: omstreeks 1870 reguleerden Minnesota en Illinois de spoorwegtarieven, en vanaf eind jaren 1890 groeide de federale dienst Rural Free Delivery geleidelijk uit tot belangrijke service van de nationale posterijen. Zo droeg de beweging bij aan de opkomst en groei van een regulerende overheid, die begin 20ste eeuw onder president Theodore Roosevelt verder vorm zou krijgen.

Vrouwenrechten
De Grange stond, ten slotte, voor vrouwenrechten. Het 19de-eeuwse huiselijkheidsideaal dat vrouwen tot het aanrecht dan wel de salon veroordeelde, vond bij Grangers weinig aanhang. Vrouwen waren onmisbaar op de boerderij: zij voerden het vee, maakten kaas en hielpen bij het hooien. Zij hielpen ook mee om de Grange zelf draaiend te houden. Hoewel de organisatie zich officieel niet hard maakte voor het vrouwenkiesrecht, liepen veel plattelanders in het westen van de VS in deze kwestie voor op stedelingen.

Granges verleenden geen steun aan zwarte boeren
Toch moet het progressieve karakter van de Grange niet overdreven worden. De organisaties ondersteunden bijvoorbeeld wel witte boeren in het zuiden van de VS, maar hun zwarte collega’s daar niet. Na de Amerikaanse Burgeroorlog was de slavernij afgeschaft. Vrijwel alle zwarte boeren in het zuiden hadden in de tijd dat de Grange opkwam, een slavernijverleden en hadden te maken met (grove) tegenwerking van witte zuiderlingen. Dat de Grangers de zwarte boeren niet steunden, vloeide deels voort uit het na afloop van de Burgeroorlog breder gedragen idee dat de tegenstellingen tussen noord en zuid overbrugd dienden te worden: verzoening tussen witte Amerikanen stond voorop. Expliciet hulp bieden aan de kleine zwarte boeren in het zuiden, zou de woede van de witte boeren wekken en de nationale verbroedering schaden, zo was de gedachte. Racisme was daarnaast ook Grangers niet vreemd. Ze peinsden er niet over zwarte boeren als gelijken te beschouwen. Ze betrokken hen weliswaar bij sommige van hun activiteiten maar kozen verder hoofdzakelijk en nadrukkelijk voor hun witte medestanders. Een regenboogcoalitie van kleine boeren, vrouwen en minderheden, zoals bepleit in de 20ste-eeuwse beweging voor burgerrechten voor zwarte Amerikanen, lag geheel buiten hun gezichtsveld.

Twee kanten
De Grange was dus een tweeslachtige beweging. Grangers zagen hun positie in gevaar komen door het voortschrijdende kapitalisme-Amerikaanse stijl en probeerden hun situatie te verbeteren, gedreven door een progressieve ideologie en met progressieve methoden. Ze staken zelf de handen uit de mouwen, hielpen elkaar en vroegen de politiek en overheid regulerend op te treden. Ze stonden bovendien welwillend tegenover rechten voor vrouwen. Tegelijkertijd gaven ze het idee van een witte hegemonie nooit op. In hun poging greep te krijgen op de snelle en soms ontwrichtende sociaaleconomische ontwikkelingen omarmden zij principes die later deel uitmaakten van de Amerikaanse verzorgingsstaat. Maar in hun eigen precaire situatie hadden ze niet altijd oog voor de problemen van anderen.

Dit artikel verscheen eerder onder de titel 'De kracht van lokale samenwerking' in Geschiedenis Magazine 2022 (nr. 8) .

Verder lezen
- Charles Postel, Equality. An American Dilemma, 1866-1896, Farrar, 2019
- Richard White, The Republic for Which It Stands. The United States
- During Reconstruction and the Gilded Age, 1865-1896
, Cambridge University Press, 2017

Delen: